Bij opa en oma Ireen in het zwembad. Op de grote krokodil. Plons!

– We gaan een eindje fietsen.
– Popcorn.
– Kijk papa! De hond kan een koprol.
– In ‘bad‘. Morgen gaan we naar huis.

– Met blokken spelen in de speeltuin.
– Zo hé! Wat hoog!

– Op safari; wat veel dieren.
– Neushoorns.
– Klimmen in de speeltuin.
– Ja! Gelukt.
– Even naar de trein kijken.
– Mijn broertje.
– Bij papa op de nek.

– Spelen.
– Geitjes op de camping. Op het springkussen (filmpje).

– Hé gaaf; een hunebed.
– Ik ben een broodje aan het maken boven het vuur.
– Ijsje.

Copenhagen.

– Ontbijt aan zee.
– Op het strand.
– Tijdens het fietsen komen we langs een boerderij.
– pootje baden met papa.
– Spelen: mijn eigen holletje.
– Er is een autobad.
– Tanden poetsen.

Het regent; ik speel in de indoorspeelplaats.
– Er staat ook een pc; boem!
– Nog steeds pokkeweer; lezen met mama.

– We zijn bij Kasteel Egeskov.
– Steentje in mijn schoen.
– Zie je dat?
– We lopen een boomtoppenpad. Helemaal niet eng.
– Maar wel goed vasthouden hoor.

– De dierentuin in Odense.
– Welke dieren zijn er allemaal?
– Apen!
– En schildpadden.
– Hoi apies.
– Lekker koedelen bij mama.

– Kom Maré, het regent!
– Lekker slapen.

– Stickers plakken.
– Zeehondjes kijken in een klein Deens dolfinarium.
– Vissie kijken.

– Bij mama achterop.
– In een klein haventje onderweg.

– Goedemorgen.
– Ontbijt. Lekker brood.
– Even relaxen.
– Wat veel boten (Keterminde).
– Visjes vangen met mama. (Niks gevangen.)
– Aan zee.